Het Taalbad
);" />
© CVO Scala

Marjana uit Roeselare

Vul het verbum in (presens en imperatief)

Voorbeeld: - Ik (kopen) koop deze kleerkast.
- Dat is goed, (betalen) betaal maar aan de kassa!
Marjana (wonen) in Roeselare. Ze (werken) in een interieurwinkel in de Zuidstraat.
Ik (kunnen) dat weten want ik (zijn) haar collega!
Je (vinden) in onze winkel stoelen, lampen, kussens en vele andere dingen. (kijken) maar even rond!
(Weten) jij waar deze winkel is? (Zijn) je er al geweest? (Komen) maar eens kijken, wij (zullen) je met veel plezier helpen!
Marjana (studeren) Nederlands in Het Taalbad. Ze (zitten) in module 2.1. "(spreken) altijd Nederlands, zegt de man van Marjana.
Marjana (spreken) al goed Nederlands maar ze (willen) nog beter Nederlands leren.
Ze (kijken) samen met haar man elke dag naar de Vlaamse tv. Op het werk (luisteren) wij elke dag naar Radio 1.
Soms (gaan) Marjana met haar man op vakantie in Polen, haar vaderland. Zij (bezoeken) samen de familie en (genieten) van hun vrije tijd.
Als je Marjana (zien) , (doen) ze de groetjes alsjeblieft!