);" />
© CVO Scala
Els op de trein
Vul het imperfectum in
Toen ik vorige week op de trein (zitten)
, (rinkelen)
mijn gsm. Ik (kunnen)
niet onmiddellijk antwoorden omdat ik mijn toestel niet meteen (vinden)
. Ik (zijn)
nog aan het zoeken toen mijn toestel opnieuw (beginnen)
te rinkelen. De man die naast mij (zitten)
(beginnen)
te zuchten en hij (worden)
ook erg zenuwachtig. Eindelijk (vinden)
ik mijn gsm maar ik (zijn)
net te laat: hij (rinkelen)
niet meer. Ik (zien)
op het scherm dat mijn vriend gebeld had. Ik (proberen)
hem terug te bellen maar dat (lukken)
niet: mijn belkrediet (zijn)
op. De man (zeggen)
dat hij gsm's erg hinderlijk (vinden)
. Hij hield niet op met zeuren. Net op dat moment (bellen)
mijn vriend opnieuw. Hij (vragen)
me waar ik (zitten)
. Hij (horen)
ook de man praten en (vragen)
me wie dat was. Ik (zeggen)
hem dat ik die man niet (kennen)
maar mijn vriend (geloven)
me niet. We (maken)
ruzie.
Volgende keer neem ik mijn telefoon niet mee als ik de trein neem...
Controleer
Hint
OK