);" />
© CVO DE AVONDSCHOOL
Comparatief
Vul de zin aan.
1. Vroeger speelde ik zelden computerspelletjes, maar nu speel ik deze veel
. (vaak)
2. Deze smartphone is snel, maar wel veel
dan die gewone gsm. (duur)
3. Ik vind Nederlands nu veel
dan vroeger. (makkelijk)
4. Vroeger deed hij niet veel aan sport, maar nu beweegt hij
dan ik! (veel)
5. Ik ben niet slecht in schaken, maar dammen kan ik veel
. (goed)
6. Dit appartement is veel
dan een ander appartement in dezelfde straat. (goedkoop)
7. Ik heb
tijd om boeken te lezen dan vroeger. (weinig)
Controleer
OK