);" />
© CVO DE AVONDSCHOOL
Hoe kom jij naar school?
Wat past?
1.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
2.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
3.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
4.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
5.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
6.
De directeur komt met de auto naar school.
Hendrik komt met de bus naar de les.
Ik kom te voet naar school.
Jan gaat met de tram naar Knokke.
Liesbeth komt met de fiets naar school.
Svetlana gaat met de trein naar Brussel.
Controleer
OK
Meer gratis oefeningen...